Ze hoort hoe de kapitein zijn glas nog eens volschenkt. De tik op het metalen blad, het doffe gerinkel van de ijsblokjes en de plop van de kurk – ze hoort het allemaal. Ze hoort hoe zwaar hij ademt. Ze hoort al dagen alles wat zich in de naastgelegen kajuit afspeelt. Ze weet wat eraan schort in de machinekamer en ze weet waarover hij droomt. Ze weet dat het zijn vierde glas is sinds ze aan het bureautje is gaan zitten. Hoe lang zit ze hier inmiddels? Een half uur? Langer? Ze strijkt met haar wijsvinger langs de zijkant van het horloge dat voor haar op tafel ligt. Haar laatste stappen zijn achtenvijftig minuten geleden geregistreerd. De jongste hartmeting is van kort daarna.
Haar blik glijdt als vanzelf terug naar het opengeslagen notitieboek. De lege bladzijden zijn haar dierbaar geworden. Het maagdelijke wit raakte al bij de eerste aanblik een verlangen dat ergens diep in haar huist – veel dieper dan de weinige andere verlangens die ze nog koestert. Het is een gevoel dat ze niet onder woorden kan of durft te brengen. Een verlangen er niet te zijn? Een verlangen er nooit te zijn geweest? Zoiets. Niet precies dat, maar wel precies zoiets.
Een papieren notitieboek. Wat had haar bezield? Het geld was het probleem niet geweest. Ze kon het zich immers veroorloven. Het had iets beschamends, maar ze had geen beter cadeau kunnen verzinnen nadat ze de avondcursus ‘handmatig schrijven’ had afgerond. Ze was doorgegaan totdat ze het vierde en hoogste niveau had bereikt. Ze was doorgegaan totdat haar handschrift dat van haar moeder evenaarde. Zo trots was haar moeder geweest op dat zinloze talent. En zo helder was haar eigen herinnering aan de ochtenden waarop haar moeder voor het open raam voorovergebogen aan de kleine keukentafel zat: hoe het licht de kamer was binnengevallen, een dam die iedere morgen opnieuw brak, en hoe de katoenen gordijnen gewillig deinden op het gezucht van de wereld buiten.
Zeven dagen heeft het oponthoud geduurd, maar morgen zullen ze eindelijk land zien, beloofde de kapitein voor aanvang van het ontbijt.1Scheepsverkeer rond Antarctica was in de begindagen van de kolonisatie notoir vertraagd. Stukken afgebroken gletsjer konden plotseling havens en vaarroutes blokkeren. Bovendien zorgden onverwacht vrijkomende natuurlijke havens en baaien voor periodiek terugkerende havenwedlopen onder koloniserende landen en bedrijven. Hieraan kwam pas definitief een einde met het havenbeleid van 2205 en de “2220-doelen”. Wat ze bij het horen van die woorden had gevoeld was meer dan alleen haar eigen opluchting. Ze had gevoeld hoe een last van twee dozijn schouders viel. De bemanning is op elkaar uitgekeken. Er zijn ergernissen ontstaan die niet meer wegebben. Ooit hadden ze zo dicht bij de kust waarschijnlijk af en toe vogels gezien. Vogels!
God weet wat ik hier doe, mompelt ze tegen het notitieboek. Ze trekt met twee vingers een pen uit het leren etuitje.
Ze heeft ontdekt dat als ze maar lang genoeg naar de blinde muur staart, Francesca’s gezicht vanzelf opdoemt. Hoe lang geleden was het? Drie jaar? Vijf? Het deed er niet toe, maar wanneer waren haar herinneringen zo kneedbaar geworden? Francesca had haar met die vreemde, oceaangroene ogen indringend aangekeken. Ze had zonder haar blik af te wenden een fruitblokje van onzekere origine uit haar kom gevist en vlak voordat ze het in haar mond stak, met de toonloze nonchalance die haar eigen was, gevraagd: ‘Nieuw Antarctica, is dat niet iets voor jou?’ Ze had naar de kleine tatoeage van de roofvogel in Francesca’s nek gekeken en zich één kort moment in totale paniek afgevraagd of Antarctica de Noord- of de Zuidpool was.
En nu zit ze hier. De enige Engelse afgevaardigde op weg naar het internationale team dat de supply chain in de gehele archipel moet gaan stroomlijnen.2Het begeleiden van nieuwe bewoners van de Antarctische archipel was onderdeel van het mondiaal relocatiebeleid naar aanleiding van de
Ze had hier inderdaad weinig te zoeken, dacht ze. Ze kon hooguit proberen een strategische positie te vinden, tussen de Chinese en de boreaal-Europese delegaties wellicht?
Tik. Het blijft stil. Wat volgt moet een langgerekte boer zijn. Daarna alsnog de ijsblokjes. Ze grinnikt bij de gedachte dat ze een ijsmachine hebben meegebracht naar de Zuidpool. Hij moet toch nog de brug op? Ze zouden vannacht gaan varen.
Het is licht buiten. Dat zal tot diep in de nacht zo blijven. Ze weet al dat ze daar nooit aan zal wennen. Het grijze hemelgewelf, leeg zo ver het oog reikt, valt samen met haar begeerte. Ze verlangt niet naar een thuis. Als ze ergens naar verlangt dan is het naar het tegenovergestelde van een thuis, denkt ze. Kun je verlangen naar daar waar je je bevindt?
‘Try to praise the mutilated world, mompelt ze.’
Ze is nooit van plan geweest iets in het notitieboek te schrijven. Het was meteen al het onbeschreven karakter geweest dat haar aantrok. De mogelijkheid niets te schrijven. De mogelijkheid te weigeren. I would prefer not to.
Het laatste onbevlekte deel van de wereld moet er ook aan geloven. Het was een kwestie van tijd, natuurlijk. Men doet er alles aan deze trek naar het diepste zuiden als een hoopvolle, ja zelfs een hoopgevende onderneming te presenteren. Maar het is een reis naar het einde van de laatste nacht, de nacht die niet wordt afgelost. De droom dat de menselijke soort zijn geboorteplaneet voorgoed achter zich zou kunnen laten, is al zolang men zich kan heugen dood. De weg die nog openligt lijkt er een van volhouden. Doorbijten. Maar het is geen weg. Het is een loopplank – op open zee.
Er is een moment geweest waarop leven heeft plaatsgemaakt voor overleven, denkt ze. Een moment waarop het laatste onderscheid tussen mens en dier is weggevallen, al weet niemand precies waar of wanneer het gebeurde. Het al eeuwen geleden doorgedrongen besef van de wreedheid van de natuur had zich eindelijk uitgestrekt tot de eigen menselijke conditie.
Veertig jaar geleden is het volgend jaar, die eerste van de drie grote suïcidegolven. Ze kwamen niet uit het niets: de Voluntary Human Extinction Movement was in een klein decennium exponentieel gegroeid en vervolgens geradicaliseerd. Plotseling had het natuurlijke verloop de honger niet meer kunnen stillen. De gedachte dat het nu moest gebeuren, nu voor het te laat was, had postgevat – een niet meer te stuiten, wereldomspannende doodsdrift.
Anders dan haar vader had zij het haar moeder nooit hoeven vergeven. Zij had het begrepen, vanaf het eerste moment: die wens niet langer verantwoordelijk te zijn voor wat zich niet laat verdedigen.
Ze hoort een gedempt gesnurk. De kapitein? Even twijfelt ze.
Try to praise the mutilated world, mompelt ze. Haar hand rust op het notitieboek: de pen zweeft boven de kleine ijsvlakte. Ze had het dubbelgevouwen papiertje in de portemonnee gevonden en het gedicht nog diezelfde dag uit haar hoofd geleerd. Eenentwintig regels waarvan ze direct begreep dat ze haar moeder lang tegen zichzelf hadden beschermd. Veertig jaar geleden. Bijna een halve eeuw, denkt ze.
Remember June’s long days, and wild strawberries, drops of rosé wine.
Aan lange dagen geen gebrek, maar aardbeien… wat had ze die graag ooit één keer geproefd.
Ze legt de pen neer. Ze weet het al haar hele leven: ze wil niets achterlaten. Ze wil een niets achterlaten. Ze wil ruimte maken. Een leegte doen ontstaan. Ze voelt hoe de vloer trilt en hoort hoe het geronk aanzwelt. Ze hoort hoe er op de deur van de kapitein wordt gebonsd. Ze hoort hoe het vergeefs zal blijken.