Tijdens de opening van het uitvaartmuseum op New Mornuza blikt een vrouw in haar speech terug op haar kindertijd in Breekwijk, een stadsdeel in Marie Byrdland waar de huizen in de nasleep van een geothermische ramp een voor een bezweken. Ook de mausolea op het aangrenzende Mornuza stortten ineen. De begraafplaats is decennia later met gemeenschapsgeld opnieuw opgebouwd.
‘Ik bracht mijn naschoolse middagen veelal door in de vensterbank. Met deze verrekijker, dit antieke eenoog, die ik straks met liefde aan de collectie zal schenken, volgde ik vanuit mijn slaapkamer de kleinste bewegingen; handen die elkaar opzochten en knepen, het ophalen van een neus, een biggelende traan. Als kind schreef ik schriften vol met wat ik op Mornuza zag. Ik telde het aantal bezoekers, noteerde wat ze droegen, versloeg wat voor weer het was en wie er zoal sprak. Als ik me goed concentreerde, kon ik van de lippen lezen wat nabestaanden zeiden. En soms, bij een uitvaart van de rijkeren, kon ik woord voor woord volgen wat de tot leven gewekte overledene de aanwezigen zelf vertelde. Ik zie een aantal van u al denken, maar wees niet bang, ik ben zelf geen hologram!
We weten allemaal dat in de overzeese wereld uitvaartcentra als Mornuza, nee herstel, uitvaartcentra als Néw Mornuza, nog altijd “begraafplaatsen” worden genoemd. Voor de jongsten hier in de zaal: overledenen worden daar op hooggelegen land in een houten kist in de aarde begraven. Zelf leerde ik daarover van mijn opa.
Dat was op mijn verjaardag. De eerste kolonisten hadden het hier ook geprobeerd, vertelde hij, dat begraven, maar bij de Grote Smeltgolf van 2125 kwamen de kisten met het grondwater mee omhoog en dobberden ze als dodemansbootjes door de ondergelopen straten. Iedereen kan zich denk ik een voorstelling maken van wat een griezelig schouwspel dat moet zijn geweest.
Ik herinner me nog goed dat het op mijn verjaardag was dat mijn opa me dit vertelde, want op die dag kreeg ik deze verrekijker cadeau. Samen met hem bespiedde ik voor het eerst een groep mensen op Mornuza. Ik herinner me dat hij achter me zat op mijn bed, zijn grote handen tussen zijn bovenbenen gevouwen, en dat hij vertelde over vroeger. Hij had de eenoog van zijn opa gekregen, die hem weer van zijn vader had, een Zweedse schipper die de eerste bewoners had overgevaren.
Toen opa jong was, keek hij er vanaf de kade mee naar de nieuwkomers, die verwachtingsvol en met grote koffers aan hun schenen tegen de reling van de schepen stonden. En soms volgde hij op drift geraakte ijsbergen richting de horizon.
Dat fenomeen had ik overigens zelf graag willen zien. Er moeten in die tijd net zoveel ijsbergen als boten op zee zijn geweest, althans, als we alle aanvaringen moeten geloven waarvan de geschiedenisboeken melding maken. Hoe dan ook, opa heeft zijn ogen met dit apparaat vast en zeker de kost gegeven. Hij grapte eens dat als je álle afstanden aan elkaar zou plakken die door de eeuwen heen door deze kijker zijn gekeken, je helemaal over de Noordpool heen je eigen rug kon zien.
[Eventueel wat tijd nemen voor gelach in de zaal]
Ik heb het hier zojuist even nagevraagd en precies op de plek waar we nu met z’n allen staan, zat vroeger de zeewierderij. Ik herinner me de zilte dampen van het gerookte purperwier. Rond etenstijd walmden ze door de stegen van Breekwijk, zoals destijds de vettige geuren van de zeldzame bakboter door de straten van Oliewijk trokken. Om zes uur stikte het daar altijd van de zwerfhonden, en zelf liep ik er met vriendinnen soms ook even naartoe om te ruiken.
"Bij de Grote Smeltgolf van 2125 dobberden de grafkisten door de ondergelopen straten."
Ons huis had zeven scheuren in de muren. De zeven plagen, noemde mijn opa ze. Ze liepen van boven naar beneden en overdwars. Tijdens de Nacht van de Scheuren stonden we in onze pyjama’s buiten in het maanlicht naar de gevel te kijken. Het was alsof de muren aders hadden gekregen. Kruislings over het gebarsten wegdek lagen de straatlantaarns die als lariksen waren geveld.
Vanaf toen stonden er vrijwel elke dag nieuwsgierigen in de straat; scholieren met blocnotes, ramptoeristen, wetenschappers met meetapparatuur. Op school werd ik gepest omdat ik uit Breekwijk kwam. Zelf mochten we het absoluut niet zo noemen – ik vermoed omdat mijn opa nooit heeft willen geloven dat alles hier uiteindelijk echt zou instorten. Ik herinner me in ieder geval nog goed dat hij op mijn verjaardag tegen me zei: “Svenna, hiermee kun je voortaan vanuit je raam naar de mensen terugkijken.” Maar nog geen twee jaar later was mijn vensterbank niets meer dan een plank tussen het steengruis en de brokstukken waaronder ze opa vonden.1Bij het boren naar thermische aardwarmte om de resomatoren van Mornuza duurzaam te kunnen verwarmen, ging het vreselijk mis. Door plotseling vrijkomend grondwater, dat een onvoorziene verbinding aanging met het onderaardse grint, ontstond er een opzwellende gipslaag die de hele wijk inclusief het oorspronkelijke Mornuza uiteindelijk driekwart meter omhoog én veertig centimeter noordwaarts stuwde. Het stuk voor stuk bezwijken van de huizen van Breekwijk en de mausolea op Mornuza wordt ook wel de Eerste Geothermische Ramp op Antarctica genoemd. Er kwamen door de jaren heen 36 mensen bij om het leven.
Ik ben verheugd dat ik ben gevraagd om New Mornuza vandaag officieel te mogen openen. Het doorknippen van het lint daar bij de ingang voelt als een kinderdroom die uitkomt. Al die jaren dat ik op Mornuza uitkeek, noemde ik het mijn eigen stenen stadje. Als een burgemeester hield ik in mijn bevolkingsregisters bij wie er woonden, kwamen of weggingen: alles noteerde ik in deze stapel schriften hier, die straks in het museum in te zien zijn.
Ik herinner me hoe ik wandelingen maakte over de paden die langs de mausolea en de koeltorens van de resomatoren liepen. Onderweg knipte ik beeldschermen met videoboodschappen van overledenen uit die nog op de stenen stonden te flikkeren. Soms was het net een televisiewinkel met al die schermen en stemmen. En af en toe doofde ik een hologram. Dat was toch altijd even schrikken, als zo iemand achtergelaten voor zijn stenen huisje op een commando stond te wachten.
Op een van die dagen besloot ik dat ik zelf nooit als hologram zou willen eindigen, of verder leven, het is maar net hoe je het bekijkt. Maar ik denk vooral dat ik in die tijd besloot dat ik opa achterna wilde, die door de grote resomeertorens was opgestegen naar de wolken. Ik weet zeker dat hij vanaf daar trots toekijkt hoe ik deze bijzondere plek vandaag nieuw leven mag inblazen.’