Afgelopen week zijn nieuwe plannen gepresenteerd voor de bouw van een wereldhaven bij . Men acht de voorziening hard nodig voor de groeiende bevolking van
Toen ik beelden terugkeek uit mijn jeugd, zag ik de enorme onbebouwde vlakte tussen de rand van het dorp en het strand. Nu ligt het dorp bijna tegen de zee aan. Maar kijkend naar het dorp, met de wind in de rug, is het of ik terugkijk in de tijd. Er is niets veranderd. Er is niets bijgebouwd aan deze zijde. De silhouetten van de huizen zijn onveranderd ingelijst door het silhouet van de bergen. Het is de kust die afkalft, het land brokkelt af onder de golven. Waarom heeft de zee grindhonger? Wat moet er van ons dorp worden, en van de investeringen in de haven? Ik besloot voor journalist te spelen en ging op zoek naar een expert.
Ik sprak met hoofdingenieur dr. ir. Apostello Vetro van het GeOnyx Instituut aan de McMurdo Universiteit, die de ondergrond en de kustlijn onderzocht. Hij vertelde dat de vlakte van Ny Elvsund waarschijnlijk een oude delta is van de
‘De omstandigheden in het achterland zijn veranderd. We vermoeden dat de rivier vroeger groter was en meer zand, grind en slib uit de bergen aansleepte.’
Maar waarom verdwijnt dat dan nu weer?
‘Het aangroeien of afslaan van de kust is een kwestie van een massabalans. De golven sloegen waarschijnlijk altijd al strand af, maar toen de rivier meer sediment leverde was er netto aangroei.’
Ik begrijp het nog niet en vraag hem waarom de kust verderop dan niet meer afslag vertoont.
‘Daar zit harde rots onder. Dat slijt niet weg. Het Onyxdal en de vlakte van Ny Elvsund bestaan uit zacht sediment.’
Ik vroeg hem of we daar dan niets aan kunnen doen, bijvoorbeeld een grote dijk bouwen.
‘De hele kustlijn in beton gieten is helaas te duur, maar we hebben prachtige technieken om de golven te breken en de kustlangse stroming tegen te houden.’
En dat is het dan? Is dat echt genoeg?
‘Waarschijnlijk moeten we jaarlijks grind op het strand storten om verder afkalven te voorkomen. Grind genoeg in het rivierdal. We hebben dit vaker gedaan. We hebben de beste experts ter wereld hier. U kunt rustig gaan slapen!’
Maar ik kon niet slapen. Ik werd geplaagd door vragen. Begreep ik nou goed dat ons dorp tot het einde der dagen afhankelijk zal zijn van een jaarlijks grind-infuus? Waarom ontstond er niet een nieuw evenwicht? Waarom was de rivier opgehouden met grind toevoeren? Hoe kan dat, als de berghellingen ermee vol liggen? Ik wist hier te weinig van. Een archivaris, die liever niet bij naam genoemd wil worden, wees me op een bewaard gebleven brief van Aurora Dypdahl, een van de beroemde stichters van de voormalige nederzetting Ny Elvsund. Vlak voor haar dood schreef zij dit aan haar zus:
‘Geen zorgen, ik ben in orde en morgen kan ik naar een hotel in McMurdo. Maar aan de andere kant van het dorp werden gisteren tientallen huizen weggevaagd als tentjes in een sneeuwstorm, en verderop werden de huizen bijna voor de helft begraven in de modder. De doden zijn nog niet geteld. We waren al bang dat het mis zou gaan, maar de autoriteiten zeiden dat het veilig was. Nu komt er bijna elk uur een steenlawine of modderstroom van de hellingen gestort. Dat gebeurde de afgelopen jaren al vaker, maar meestal achter in het dal, en je went eraan als er verder niets gebeurt. Maar nu lijkt het wel of de bergen onder het parabolisch daglicht volledig afsmelten. De rivier kan de toevloed van puin niet aan. De dijken in het dal zijn begraven, zo hoog is de modder opgehoopt. De rivierbedding naast het dorp is zo volgelopen met smurrie dat het water door de straten stroomt. Je kunt niet meer zien waar je je voeten neerzet. We zijn bang.’
De vlakte waar het huidige Ny Elvsund op was gebouwd, was dus het resultaat van een ware vloed van puin en modder uit de bergen. Dat was de voorraad materiaal waar de Onyx later een delta van maakte. De overwinning van het land op de zoute golven duurde zolang de voorraad strekte.
Ik sta op het strand en luister naar de golven. Het parabolisch daglicht is bijna uitgedoofd. De meeste ramen zijn donker. De mensen zijn in de fitnesspartyhal om de vrijdagavond te vieren. Gekleurde lichten projecteren reclame op de lage wolken in de paarse en groene tinten van het Zuiderlicht. Het gedreun in driekwartsmaat mengt met doffe ruis van de branding.
Ik loop de andere kant uit. De zee lijkt bijna vlak, maar vlak bij het steile strand rijzen de golven op. Het water schuimt kokend wit tussen de loodgrijze zee en het strand. Mijn jas is nat en ik proef zout in de nevel. Elke golf woelt grind omhoog, het strand op. Elke golf sleurt grind de helling af naar zee. Ik hoor duizenden keien tegelijk kletsen. Elke tik vervormt onder water als de klank van een stuk gebogen blik dat terugklapt. Maar voor ik kan wegdromen in de vormeloze strandmuziek, knerpt een hoge golf de grond onder mijn laarzen vandaan. Ik besef nu dat we op geleend land wonen en de geleende tijd is bijna op. Het is een strijdtoneel, een veldslag tussen golven en rivier. De avond valt en de kust kalft af.