De dagen baden in tinten van bruin en grijs, een diffuus licht waarin alles wazig lijkt. De grond is zompig en de lucht klam, alsof de wereld op het punt staat vloeibaar te worden. Er hangt een permanente sluier van minuscule druppels over de dingen. Ook over mijn gedachten. Over mijn emoties. Dit is geen plek voor mensen.
Ik mis de lichten van de stad, de steegjes, de eeuwenoude pubs, de lichamen die tegen elkaar aan drukken in de metro, de nachten van zweet en stampende techno en het vettige eten achteraf. Allemaal meegevoerd toen de Theems zich, traag maar onverbiddelijk, aan haar oevers ontwrong.
IJskoude winden beuken dagenlang, soms wekenlang, in op dit drabbige kuststadje, op mijn schrale prefab-huis zonder geschiedenis. Verder landinwaarts prikken gigantische zwarte bergen, van alle leven verstoken, de loden lucht aan flarden. The mountains of madness.
Op de meeste dagen slaag ik er niet in om uit bed te komen. Waarom zou ik? Maar vanavond is het anders. Ik wacht tot de dramatische zonsondergang, met wolken als paarsrode nucleaire paddenstoelen, is overgegaan in de schemering. Dan sluip ik behoedzaam naar de plek voorbij de rand van de bebouwing waar we altijd samenkomen. Mijn voeten soppen in de drassige bodem, volgezogen met meer smeltwater dan deze taaie grasstengels ooit kunnen drinken. Dat is het: een verzadigd land. Gesatureerd. Geen plaats voor meer, somehow.
Ik ben te laat. De andere meisjes zitten al in een kring tussen de zwarte, met zeewier begroeide rotsen. Geluidloos schuiven Squelchy en Océaniqua van elkaar weg om plaats te maken voor mij.
‘Het wordt moeilijker en moeilijker om te vinden,’ zegt Salmona. ‘Ik heb een contactpersoon moeten aanspreken die in Jericho Base werkt.’ Blijkt dat ze in Jericho grote hoeveelheden Usnea antarctica hebben liggen omdat ze aan het onderzoeken zijn of ze bepaalde componenten kunnen isoleren om een middel te synthetiseren tegen een infectie met closmin.1Colloquiale samentrekking van Clostridium minehoucus een bacterie, vernoemd naar
‘Allemaal goed en wel,’ grijns ik, ‘maar heeft één van die wetenschappers er al eens aan gedacht om eraan te likken?’
We geven het grijze toefje korstmos door. Eén likje is genoeg. Twee is ego-death. Drie? Heeft niemand ooit kunnen navertellen.
Een ijskoude wind steekt op. We kruipen dicht tegen elkaar aan. Ik voel iemands hart kloppen tegen mijn zij. Langzaam stroomt de pulserende warmte bij mij naar binnen, tot ook mijn bloed op hetzelfde ritme door mijn aders gestuwd wordt. We zijn één hart. Eén organisme. We staan recht en wandelen de nacht in.
Océaniqua is de eerste om er iets van te zeggen, hoewel we waarschijnlijk allemaal al even doorhebben dat er iets niet klopt. ‘Uh, guys? W-waar zijn de sterren naartoe?’
‘En de lichtvervuiling?’ valt Squelchy haar bij.
Het is inderdaad aardedonker. Lange tijd zijn we lichtjes bergafwaarts gegaan, een bijna onmerkbare maar aanhoudende daling. Dat is op zich vreemd, want voor zover ik weet is er nergens op heel dit godvergeten eiland zo’n lange, zachte glooiing. Maar wie op stap is met Usnea ervaart de wereld en het landschap natuurlijk anders.
Langzaamaan wordt het weer lichter. Niet het zilveren licht van sterren, niet de gelige waas die als een kwalijk miasma rond Neely hangt, maar een zacht, groenig licht.
‘Oh my god?’ fluistert Océaniqua.
Met ingehouden adem kijken we naar het tableau dat zich voor en rondom ons uitstrekt. Planten, zover het oog kan zien. Luminescent in de duisternis.
‘Wat voor planten…?’ breng ik uit. ‘Hoe…?’
De flora is weelderig. Dikke, sappige bladeren. Gigantische varens en bloemen torenen boven me uit. ‘Tropisch,’ is het archaïsche woord dat in me opkomt. Het is hier vochtig en warm.
‘Net een baarmoeder,’ zegt Salmona loom en dromerig. ‘Een baarmoeder vol planten…’
‘Een serre, dus?’ zeg ik behulpzaam, maar Salmona kijkt me aan alsof ze mijn baarmoeder met haar blik in steen wil doen veranderen.
Zonder een woord te zeggen gaan we allemaal tegelijk op de grond liggen, onze hoofden naar elkaar gericht. De aarde is vet, donker, vruchtbaar. Krioelend van leven. Warme pluizige wezens met snorharen en roze handjes kruipen over ons heen, besnuffelen onze gezichten met natte snuitjes. Ik ken hun namen niet, maar ik ben er zeker van dat ze al lang geleden uitgestorven zijn. De atmosfeer pulseert van vitaliteit. Het sap stroomt zo snel en overvloedig door de planten dat ik het bijna hoor. Ooit was dit het landschap van Antarctica, denk ik. Miljoenen jaren geleden. En diep onder de kille zwarte rotsen, onder de barre bodem, spookt dit landschap nog steeds. Leeft het voort in Usnea. Ik glimlach en sluit mijn ogen.
Allemaal samen worden we wakker, tegen elkaar aangedrukt, verstrengeld haast, tussen de rotsen en het natte zeewier. Een onontwarbaar kluwen mens.
‘Dat was…’
‘Yeah.’
Na een lange stilte schraapt Salmona haar keel.
‘Voor ik naar hier kwam,’ zegt ze zacht, ‘las ik over de theorie van de holle aarde.2John Cleves Symmes formuleerde zijn Hollow Earth Theory in 1818. Op een paar aanhangers na namen ook toen al weinigen hem serieus. Symmes stelde dat de holle aarde openingen had aan beide polen: een Arctische opening met een doorsnede van 6450 kilometer en een Antarctische opening met een doorsnede van 9650 km. De holle aarde was volgens Symmes bewoonbaar: een warm en vruchtbaar gebied, waar vegetatie groeide en dieren leefden, en misschien zelfs onbekende volkeren. Een Arctische en een Antarctische opening. De kromming van de randen zo zacht en gradueel dat het mogelijk is, in theorie, om de holle aarde in te gaan zonder je bewust te zijn van de transitie… En het bijzonderste’, haar stem is nu zo zacht dat ze bijna onhoorbaar is in de gierende wind, ‘is dat we, op het aardoppervlak, allemaal heel lichtjes van elkaar weg wijzen, het kille universum in… Maar binnen, binnen wijzen we naar elkaar toe, niet dat je iets merkt van het verschil natuurlijk, maar toch, wie weet…’ Haar stem sterft weg.
‘Zou Usnea ons volgende keer terug…?’ vraagt Océaniqua, haar stem vlak en afwezig. Een enkele traan loopt over haar wang, maar ze ziet er niet verdrietig uit.
‘Ik hoop het,’ zeg ik.
‘Het landschap transformeren,’ zegt ze, schijnbaar tegen niemand in het bijzonder. ‘Beginnen bij de binnenkant.’
Daarna zwijgen we.
In stilte kijken we naar het eerste ochtendgloren.