Een flauwe grap of een radarecho? Een op hol geslagen Turing-AI? Een maas in de wetten van de fysica? Ik weet het niet. Misschien dat er, als ik gewoon vertel wat er gebeurd is, een antwoord boven komt drijven.
Tien dagen geleden, op 11 juni 2223, ontstond er boven Groot-Antarctica een reusachtige elektromagnetische wervelstorm. Niets wijst erop dat die binnenkort zal luwen. Volgens het Code Rood-protocol is de stroomvoorziening overgeschakeld op het in stand houden van de meest essentiële systemen. Met inbegrip van ComHub, waar de ingenieurs Hu, Hathaway en ikzelf, hoofdingenieur Miyuki de Zoet, zich bij toerbeurt hebben ingespannen om het communicatienetwerk in heel Antarctica in bedrijf te houden. Ondanks de zware omstandigheden heeft mijn team een operationele integriteit weten te handhaven van gemiddeld 66 procent in
Dat wil zeggen tot een half uur geleden. Om 00.28 uur haalde ik data binnen via de back-upcommunicatiesystemen van
"De republiek Antarctica zat zonder centraal zenuwstelsel."
Hier, op de derde verdieping, was mijn werkcocon ineens gehuld in volkomen duisternis. Ik deed mijn solarlamp aan.1Een solar lamp is een populaire drieëntwintigste eeuws gadget, de lamp werd geroemd als the closest thing to
Dat klopte: ik was Jade niet. Ik gaf hem mijn naam en functie en vroeg naar de zijne. Hij rolde met zijn ogen. ‘Ik ben Bram. Dat verrekte Apple. Sinds ik het besturingssysteem heb geüpdatet is FaceTime volkomen de kluts kwijt.’
De transcriptor en ik hadden moeite met zijn woordgebruik. Appels? FaceTime? Een kluts? Ik vroeg waarom hij op HubCom kwam nu Code Rood van kracht was.
Bram kneep zijn ogen niet begrijpend tot spleetjes. ‘“Code Rood”? Hoezo?’
‘Vanwege een magnetische storm van zo’n duizend mijl doorsnee’, antwoordde ik.
Hij leunde achterover en keek door het raam naar buiten, naar de blauwe lucht. ‘Waar zit jij dan te FaceTimen?’
Ik zei dat ik in Humboldt City op Antarctica zat.
Bram kneep zijn ogen achterdochtig samen en begon toen te lachen. ‘Hier zit Niels achter, hè? Hij wil me terugpakken vanwege dat geintje met die dildo.’
Hij was overgegaan op een taal die ik niet kende. De transcriptor stelde vast dat het om Nederlands ging, een Europese taal van voor de Smelttijd, toevalligerwijs ook de moedertaal van mijn twintigste-eeuwse voorvaderen. Ik verzekerde Bram dat ik geen ‘Niels’ kende en vroeg waarom hij op een dode taal was overgegaan.
Mijn vraag leek hem te irriteren. ‘“Dode taal”? Jij bent óf een Engelsman óf een Amerikaan. Alleen dat soort gasten kunnen met zo’n stomme vraag aankomen.’
Ik zei dat ik op Antarctica was geboren en getogen.
‘Heel bijzonder’, zei Bram. ‘Ik kom zelf trouwens van Mars.’
Ik wees op het feit dat de hemel buiten het raam blauw was, en niet stoffig rood, en vroeg waarom hij loog.
Hij keek me geërgerd aan. ‘Nog nooit van sarcasme gehoord?’
Mijn aanvankelijke verwarring over Brams voorkomen maakte nu plaats voor bezorgdheid. Hij had toegang tot een nanowave vidvu, wat erop wees dat hij vanaf een Ark sprak, alleen was er niets aan Bram wat me het idee gaf dat hij een officiële status had. Als hij een hacker was, moest de leiding van zijn Ark dat weten. Erger nog, als de leiding van een Ark werd overspoeld door allerlei Brammen, moest onze overheid dat weten. Ik vroeg Bram vanaf welke Ark hij vidvude: Chiloé? Hobart? Rakiura?
"FaceTime jij me echt vanaf Antarctica?"
‘Ik weet van geen “Ark”, ik zit in Amsterdam. FaceTime jij me echt vanaf Antarctica?’
Het duizelde me. Amsterdam? Zoals elke student antediluviaanse geschiedenis weet was Amsterdam een Nederlandse stad, die tijdens de Grote Overstromingen van de jaren veertig van de eenentwintigste eeuw ten onder was gegaan. Ik heb virtuele rondleidingen door de stad gevolgd. Zou Brams Amsterdam een wijk in een Ark kunnen zijn?
‘Hoor je me nog?’ vroeg Bram. ‘Je bent stilgevallen.’
‘Ja’, zei ik, ‘ik zit echt op Antarctica.’ Ik liep met de vidvu naar het raam. ‘Dit is Humboldt City. Hier woon ik.’ Ik liet hem het uitzicht zien: de lichtgevende huizenblokken, de labradorietkleurige hemel die door bliksemschichten werd doorkliefd zonder dat het regende, een magneetzweefambulance die over het plein beneden scheerde.
‘Leuk geprobeerd, maar op Antarctica zijn geen steden’, zei Bram. ‘Waar zit je echt? In Irkoetsk? In Anchorage? In Sapporo?’
Nu begreep ik er helemaal niets meer van. Welke Arkbewoner zou niet weten dat Humboldt en McMurdo twee van de grootste stedelijke agglomeraties ter wereld zijn? Ik vroeg Bram of hij mij het uitzicht uit zijn raam kon laten zien.
‘O-ké’, zei hij, als een personage in een historische narraflick, en hij liep met zijn vidvu naar het raam. Ik wist niet wat ik zag. Ik zag straten waar mensen in T-shirt rondliepen. Ouderwetse winkels, zoals je die in stokoude films ziet. Mensen op ouderwetse fietsen. Mensen die hun hond uitlieten. Langs ratelende trams. Auto’s met een verbrandingsmotor. Boten die door een bocht in een gracht voeren. Hoge, smalle huizen met spitse gevels. Bruggen. Een carillon dat begon te luiden en vogels deed opvliegen. Bomen langs de gracht. Bomen met bladeren die bewogen in een briesje.
Mijn verstand zei me dat dit een simulatie moest zijn, maar mijn ogen hielden vol dat dit een echte stad was uit de oude wereld van voor de Vloed, en geen gepixeleerde animatie. Daarvoor was alles te gedetailleerd, tot en met de zachtpaarse glans op de borst van de duiven. Ook zag ik geen Ark-nederzetting die met Antarctische hulp was gebouwd. Daarvoor waren de oude gebouwen te oud. En ook was het geen half gerestaureerde puinhoop uit de Woestenij. Dit was een levende, functionerende stad die even echt was als Humboldt. Maar zulke steden bestonden niet. Hij moest dus wel nep zijn.
‘Het is prachtig’, zei ik voorzichtig.
‘Nou, probeer hier maar eens wat te huren. Hopeloos. De vloek van Airbnb.’
Terwijl de transcriptie worstelde met Brams taal, rezen er vraagtekens, of liever gezegd, twijfels in mij op. Het was een absurd idee, maar de snelste manier om die kwijt te raken was Bram te vragen welke datum het vandaag was.
‘Eenentwintig juni. Hoezo? Wat is het dan daar bij...’
‘Nee, Bram. Het gaat me om het jaar. Welk jáár is het?’
‘Het jaar?’
‘Ja, het jaar. Welk jaar is het?’
‘Twintig-twintig, maar wat heeft dat te maken met...’
Mijn vidvu sprong weer terug naar sneeuw. Amsterdam, of de stad nu echt was of nep, was verdwenen. Bram, wie hij ook geweest was, was verdwenen. Een paar tellen later had mijn werkcocon weer stroom. Net als ComHub en de rest van het blok. Het onverwachte licht verblindde me. Mijn vidvu vertoonde data over de back-upcommunicatiesystemen in New Inuvik. Trillend controleerde ik het transcript... en vond Brams laatste, afgebroken zin. De file liet er geen misverstand over bestaan: hij had als jaar ‘2020’ genoemd. Iets meer dan twee eeuwen geleden.
Hoe moet ik deze onregelmatigheid verklaren?
Om eerlijk te zijn, ik weet het niet. Dat neemt niet weg dat ik de schoonheid van de wereld waar ik even een glimp van heb gezien niet kan vergeten. De bomen. Het licht. Het trage, ontspannen leven. Hoe kon het dat onze voorvaderen van vóór de Smelttijd medeschuldig waren aan het verdwijnen van zo’n wonderschone wereld? Hoe hebben ze zo stom kunnen zijn?
Hiermee rond ik mijn rapport af.
.
.
.
.
Oorspronkelijke tekst, in het Engels: An Irregularity Report
A hoax or a blip? A Turing AI run amok? A loophole in the laws of physics? I do not know. Perhaps, by recounting the facts, an answer might emerge.
Ten days ago, on June 11th 2223, a magnetic gigastorm swirled into being over Greater Antarctica. It shows no sign of abating. As per Code Red protocol, electrical power has been rerouted to prioritise essential systems. These include ComHub, where Engineers Hu and Hathaway and myself – Chief Engineer Miyuki de Zoet – have worked in shifts to keep the communications grid across Antarctica up and running. Despite the testing conditions, my team has maintained an operating integrity at an average of 66% across
Until half an hour ago, that is. At 00:28, I accessed data on the comm systems bypasses at
"The Antarctic Republic was left without its nervous system."
Here on the third floor, my work cocoon was plunged into ambient darkness. I turned on my solar lamp.1Een solar lamp is een populaire drieëntwintigste eeuws gadget, de lamp werd geroemd als the closest thing to
He said, ‘You’re not Jade.’ He spoke in quaintly-accented English.
I agree, I wasn’t Jade: I gave my name and rank, and asked for his. He rolled his eyes.
‘I’m Bram. Bloody Apple. Ever since I updated the operating system, FaceTime’s gone haywire.’
The transcripter and I struggled with his lexicon. Apples? FaceTime? Haywire? I asked why he was comming HubCom during a Code Red.
Bram squinted in confusion. ‘“Code Red”? Caused by what?’
A magnetic storm over a thousand miles across, I replied.
He leaned back and peered though his window, up at the blue sky. ‘Where are you FaceTiming me from?’
I told him I was in Humboldt City, Antarctica.
Bram narrowed his eyes, then smiled. ‘Niels put you up to this, right? This is payback for the dildo prank.’
He had switched to a language I didn’t know: the transcriber identified it as the pre-Melt European language Dutch – coincidentally, the mother tongue of my twentieth-century ancestors. I assured Bram that I didn’t know a “Niels”; and asked why he had switched to speaking a dead language.
My question displeased him. ‘“Dead”? You’re either British or American. Who else would ask such a dumb question?’
I replied that I was Antarctican, born and bred.
‘How exotic,’ said Bram. ‘I’m Martian, I am.’
I pointed out that the sky at the window was blue, not dusty red, and asked why he was lying.
He frowned. ‘You’ve never heard of sarcasm?’
My initial confusions at Bram’s appearance was now giving way to concern. He had access to a nano-wave vidvu, which suggested he was speaking from an Ark – yet nothing about Bram struck me as officially sanctioned. If he was a hacker, his Ark authority needed to know. Worse, if an Ark authority was being overrun by Brams, our government needed to know. I asked Bram which Ark he was vidvuing from: Chiloé? Hobart? Rakiura?
"Are you really FaceTiming me from Antarctica?"
‘I don’t know about an “Ark”, but I’m in Amsterdam. Are you really FaceTiming me from Antarctica?’
My mind spun. Amsterdam? As any student of Antediluvian history knows, Amsterdam was a city in the Netherlands, lost to the Great Submersions of the 2040s. I have taken virtual tours of the city. Could Bram’s “Amsterdam” be a neighbourhood in an Ark?
‘Can you hear me?’ asked Bram. ‘You’ve gone quiet.’
‘Seriously,’ I said. ‘I’m in Antarctica.’ I took the vidvu to the window. ‘Humboldt City. My home.’ I showed him the panorama: the glowing blocks; the labradorite sky crazed by dry lightning; an ambulance maglevving across the piazza below.
‘Nice try, but Antartica has no cities,’ said Bram. ‘Where are you really? Irkutsk? Anchorage? Sapporo?’
Now my mind sprinted: what Ark-dweller would not know that Humboldt and Upper McMurdo are two of the biggest conurbations in the world? I asked Bram to show me the view from his window.
‘O–kay,’ he said, like a character in a historical narraflick, and carried his vidvu to his window. I gasped. I saw streets of people walking about in T-shirts. Old-style shops, like you see in antique films. People on old-style bicycles. People walking dogs. Streetcars, rumbling by. Combustion-driven cars. Boats on a curved canal. Tall, narrow houses with steep gables. Bridges. A bell-tower struck, scattering birds. Trees along the canal. Trees, with leaves that shimmered in a breeze.

My brain knew the view had to be a simulacrum, but my eyes insisted that this was a genuine, old world, pre-Flood city, and no pixellated animation. It was too detailed, down to the mauve gloss on the pigeons’ throats. Nor was I viewing an Ark settlement, built with Antarc assistance. The old buildings were too old. Nor was this a semi-restored Badland ruin. This was a living, working city as real as Humboldt. Yet no such city existed. So it had to be fake.
‘It’s beautiful,’ I told him, cautiously.
‘Just try renting here. Total nightmare. The curse of Airbnb.’
As the transcript struggled with Bram’s language, a query, or a doubt, formed in my head. It was an absurd notion, but the quickest way to dispose of it was to ask Bram today’s date.
‘June twenty-first. Why? What is it where you–’
‘No, Bram. The year. What’s the year?’
‘The year?’
‘The year. What’s the year?’
‘Twenty-twenty. What’s that got to do with–’
My vidvu reverted to heavy static. Amsterdam, whether real or faked, was gone. Bram, whoever he had been, was gone. Moments later, power was restored to my work cocoon, ComHub and the block. The sudden light dazzled my eyes. My vidvu displayed data on the comm systems bypasses in New Inuvik. Trembling, I checked the transcript – and found Bram’s final, interrupted sentence. The file was unequivocal: he had named the year as “2020”. Three years shy of two centuries ago.
How to explain this irregularity?
The truth is, I cannot. Yet I am haunted by the beauty of the world I so briefly glimpsed. The trees. The light. The slow ease of life. How could our pre-Melt ancestors have been complicit in the loss of such a beautiful world? What were they thinking?
I conclude my report.